Visie

Als schoolteam vinden wij het van groot belang om u als ouders en belangstellenden van onze school iets te vertellen van onze visie. Leerkrachten, ouders en leerlingen vormen een team die samen verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van het kind en die elkaar kunnen en moeten helpen om de ontwikkeling van het kind te optimaliseren.

 

Ten eerste zien wij de kinderen niet in groepen, maar hebben wij oog voor elke individu. We willen dat elk kind zich gezien voelt en ervaart dat de leerkrachten geïnteresseerd in het kind zijn en achter een optimale ontwikkeling staan. Aan het begin van de dag beginnen we hierom met een kwartier kringgesprek. Tijdens dit gesprek mag elk kind iets vertellen over wat het heeft meegemaakt. Dit heeft een tweeledig doel. Ten eerste ervaren de kinderen dat ze op deze wijze alles aan de leerkracht kunnen vertellen en wordt de vertrouwensband en de relatie versterkt. Aan de andere kant kan de leerkracht op deze wijze doorgronden wat de leerlingen bezig houdt en waar zij zich in interesseren. Zo is het voor de leerkrachten eenvoudiger om tijdens de lessen goed aan te sluiten bij de interesses en belevingswereld van de kinderen.

 

Ten tweede vinden wij het van groot belang dat kinderen actief betrokken zijn bij het hele schoolgebeuren. School is niet alleen iets wat volwassenen hebben bedacht, maar we willen de kinderen meegeven dat school iets is wat hen helpt om later zelfstandig in de maatschappij te functioneren en dat school als het ware een kleine oefenmaatschappij is. In een maatschappij moeten belangen van verschillende partijen behartigd worden en hier gelden ook regels. Daarnaast is het in de maatschappij van belang dat je je verantwoordelijk voelt voor jezelf en de ander. Deze verantwoordelijkheid willen wij de kinderen op school aanleren, door groepen kinderen verantwoordelijk te stellen voor een bijzondere taak. Hieronder verstaan wij dat we op het plein werken met de zogenaamde pleinmediators, die elke pauze patrouilleren over het plein en mogelijke conflicten of ongevallen oplossen of verzorgen. Daarnaast is een groep leerlingen verantwoordelijk voor het beperken van het energieverbruik en nemen zij initiatieven, in overleg met de schoolleiding, om het energieverbruik in de school te beperken. Op deze wijze leren de kinderen verantwoordelijkheden te dragen voor zichzelf en de ander en profileren wij ons als een ‘’groene school’’.

 

Ten derde vinden wij het werken met behulp van een rijke leeromgeving een belangrijk vereiste voor goed en effectief onderwijs. Onder een rijke leeromgeving verstaan wij verschillende strategieën en didactische werkvormen, waardoor de motivatie, interesse en leergierigheid van de leerlingen wordt versterkt. Ten eerste wordt dit gedaan door aan te sluiten bij de leefwereld van de kinderen. Ligthart noemt het aansluiten op de leefwereld van het kind ‘’het volle leven’’. Vanuit de leefwereld van het kind wordt toegang verleend tot de leefwereld van volwassenen (Pols & Berding, 2011). In sommige gevallen kunnen we actuele gebeurtenissen verwerken in onze methodelessen, maar het kan ook zeker voorkomen dat een geplande methode les vervalt, omdat de leerkracht ontdekt dat leerlingen vanuit hun belevingswereld met bepaalde vraagstukken komen, die ze graag willen oplossen. Voor ons kan dit, afhankelijk van het leerrendement wat hieruit behaald kan worden, reden zijn om het onderwijsaanbod aan te passen.

Voor het creëren van een rijke leeromgeving en het inrichten hiervan kun je vanuit het kind gezien zeggen dat de leeromgeving in dienst staat van het leerproces van het kind. Van de leraar uit gezien kun je zeggen dat de leeromgeving wordt ingericht om de leerling uit te dagen tot leren. Naast de twee componenten leerkracht en leerling staat nog het component, namelijk de leerstof. Deze drie componenten samen noemen we de didactische driehoek. Een krachtige leeromgeving bestaat uit deze drie componenten. Als je je teveel focust op één van deze componenten gaat dat ten koste van het andere. Dit willen wij voorkomen. Elk component heeft zijn eigen waarde (Alkema & Tjerkstra, 2011).

 

Ten vierde hechten wij als schoolteam veel waarde aan de omgeving waarin geleerd wordt. Ten eerste zorgen wij daarom voor functionele en uitnodigende klaslokalen. Bij binnenkomst moeten de leerlingen als het ware getriggerd en geïnspireerd worden om te leren. Een goed ingericht lokaal geeft de mogelijkheid aan kinderen om samen te werken en verschillende activiteiten te laten plaatsvinden. Duidelijke afspraken zijn hierin belangrijk. De onderwijsvernieuwers waren al bezig met de inrichting van klaslokalen. Zo zorgde Maria Montessori ervoor dat ze mooie duurzame materialen de klas in haalde en zorgde zij ervoor dat het meubilair aangepast werd naar het formaat van de kinderen. Alles wat in het klaslokaal neergezet werd, moest niet alleen functioneel verantwoord zijn, maar ook esthetisch. Dit geldt nu voor ons ook nog. In de Jenaplanschool liet Peter Petersen lokalen ombouwen tot schoolwoonkamers. Kinderen mochten spullen van thuis meebrengen naar de schoolwoonkamer. Peter Petersen wilde hiermee zorgen voor een vertrouwelijke en veilige sfeer.

De grondlegger van de kindercentra, Loris Malaguzzi noemde de kleuterscholen de derde opvoeder. Kinderen zijn elkaars eerste pedagoog, omdat zij het meest van elkaar leren. De tweede pedagoog zijn de ouders en de leerkracht en de derde de ruimte, de inrichting van de klas en de materialen. De ruimte moet kinderen uitdagen en uitlokken tot spel, tot leren en zo bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen (Klamer, 2011).

 

Ten vijfde zien wij, zoals ook beschreven bij de naam van de school, ieder kind als een uniek wezen, wat door middel van de juiste begeleiding en zorg zijn of haar talenten en gaven optimaal kan ontplooien en benutten. Zelfs voor de basisschooltijd is bij peuters al zichtbaar dat ze bepaalde talenten hebben. Het ene kind maakt op z’n vierde al puzzels van 16 stukjes, terwijl een ander kind al tot twintig kan tellen en een ander kind bijvoorbeeld al goed tussen de lijntjes kan kleuren en een motorisch sterk is aangelegd. Als school vinden wij het van groot belang om deze verschillen in talenten te onderkennen en ieder kind zijn of haar talenten te laten ontdekken en uit te werken. Hierbij nemen we de theorie van meervoudige intelligentie van Gardner als uitgangspunt. Niet ‘’hoe knap ben jij’’, maar ‘’hoe ben jij knap?’’, zo luidt in het kort de theorie van meervoudige intelligentie van Gardner (Buter, 2004). Gardner gaat er niet vanuit dat elke intelligente handeling terug te voeren is op de ontwikkeling van één algemene mentale activiteit. Volgens hem kan een kind zich op verscheidene gebieden onafhankelijk van elkaar ontwikkelen (Resing, Drenth, 2001). Ondanks dat de verscheidene intelligenties zich volgens Gardner autonoom ontwikkelen, is het wel mogelijk dat ze op elkaar inwerken. De intelligenties die Gardner onderscheidt zijn intelligenties op het gebied van linquistiek, ruimtelijk, logisch-wiskundig, muzikaal, lichamelijke beweging, interpersoonlijk en naturalistisch (Resing en Drenth, 2001). In ons onderwijs komt dit tot uiting, doordat wij wekelijks op vrijdagmiddag workshops verzorgen, waarbij de kinderen zich in kunnen schrijven bij de workshop die het aanspreekt en waarbij zij zich verder in willen ontwikkelen. In elke workshop voert één van de onderscheiden intelligentie van Gardner de boventoon. Daarnaast houden wij ook tijdens de andere lesactiviteiten rekening met de verschillende, uiteenlopende intelligenties van de kinderen.